Aangezien het wielrennen in Latijns Amerika en met name Colombia (dank, DSL.. ;-)) hier tegenwoordig in het brandpunt van belangstelling lijkt te staan, bij deze even een interessant artikel van Ronny de Schepper uit september 2009:
In 2001 werd Heriberto Uran, een gewezen profwielrenner en vader van de huidige beloftevolle renner Rigoberto, door de drugsmaffia gedood. Een jaar later, in de nacht van 13 op 14 november 2002 om precies te zijn werd een andere Colombiaanse ex-wielrenner Marcos Wilches vermoord bij een mislukte carjacking. Carjackings komen uiteraard overal ter wereld voor en theoretisch zouden ook Belgische wielrenners bijvoorbeeld het slachtoffer ervan kunnen zijn.
Toch is het het zoveelste incident in Colombia waarbij wielrenners betrokken zijn. Profwielrenners staan dan ook in hoog aanzien in dit arme Latijns-Amerikaanse land. Santiago Botero bijvoorbeeld, de winnaar van de bolletjestrui in de Tour de France van 1999, is in het Colombiaanse Medellin de overbuur van de familie van drugskoning Pablo Escobar. Het verhaal gaat zelfs dat hij ooit eens van onder het puin veroorzaakt door een bomaanslag werd gehaald. En als hij gaat trainen, doet hij dat in vermomming uit schrik dat hij net als andere collega-wielrenners (Luis Herrera en Oliverio Rincon) zou worden ontvoerd…
Het is niet de eerste keer dat een lid van de fietsende Wilches-familie in het nieuws komt. De bekendste is ongetwijfeld Pablo Wilches. Deze won op 34-jarige leeftijd in 1991 nog zowel de Ronde van zijn land als de RCN-Classico, maar tweemaal diende hij uit de uitslag te worden geschrapt. Tien jaar later, op 8 juni 2001 werd zijn broer, de eveneens voormalige profwielrenner Gustavo Wilches, door de luchtvaartpolitie van zijn land opgepakt omwille van heroïnesmokkel. De 39-jarige Wilches had veertig capsules ingeslikt die hij in Mexico zou proberen verkopen. Hij diende in een ziekenhuis van zijn “koopwaar” te worden verlost.
De teloorgang van de ooit veelbelovende Colombiaanse wielersport is reeds herhaaldelijk in verband gebracht met bindingen met de drugmaffia. Toen in mei 1995 de 30-jarige profrenner José Vicente Diaz van de Portugese formatie Quintanilla werd vermoord met een nekschot, nam ook de toenmalige Belgische bondsvoorzitter Ernest De Vuyst het woord “maffia” in de mond in een interview met Knack (4/10/95): “De voormalige voorzitter van de Colombiaanse wielerfederatie, Bermudes, deed jaren aan een stuk op zijn troon een uiteenzetting om het WK in zijn land te krijgen, daar werd altijd mee gelachen. Bermudes is zo’n maffia-figuur, altijd mooi gekleed, altijd in het gezelschap van een ander jong meisje, niemand nam die man serieus. Maar uiteindelijk heeft hij het toch gehaald.” Meer zelfs, hij heeft ondertussen een ministerportefeuille op zak.
In oktober 1995 had het WK inderdaad in Colombia plaats. Het was duidelijk dat de toekenning van de wereldstrijd aan Colombia, een riem onder het hart moest betekenen voor het Colombiaanse wielrennen, dat midden de jaren tachtig vreselijk werd opgehemeld, maar dat de laatste jaren in een verschrikkelijke crisis verkeerde.
Drie jaar vóór de onbekende Diaz, op 23 april 1992 om 18.30u. om precies te zijn, werd de veel bekendere wielrenner Alfonso Flores, winnaar van de Toekomstronde in 1980 en tweemaal eindlaureaat van de Ronde van zijn land, vermoord in zijn woonplaats Medellin. Flores had net een ziekenhuisbezoek gebracht aan de eerste Colombiaanse wielrenner die in Europa enige naam heeft gemaakt, namelijk Martin “Cochise” Rodriguez, toen een onbekende hem vijf kogels in de kop schoot toen hij halt hield voor een rood licht (dat mag je nooit doen in Colombia, al moet je er rekening mee houden dat je dan natuurlijk ook door een verkeersongeval om het leven kan komen).
Wie Medellin zegt, zegt drugkartel en aangezien ook de Colombiaanse wielrenners al in opspraak waren gekomen wegens drugsmokkel, lag het voor de hand dat men voor de moord in die richting moest zoeken. En dat wàs ook zo, zij het dat de officiële versie luidt dat Flores zelf niks met het drugmilieu te maken zou hebben, hij zou gewoon het slachtoffer van een “vergissing” zijn. Rodriguez zelf zegt echter dat hij wel degelijk door een handlanger van Pablo Escobar is neergeknald, maar dan niet omwille van drugs, maar omwille van het feit dat hij het liefje van deze kerel had ingepikt. (*)
Om een en ander in een juiste context te kunnen plaatsen, moeten we even een schoolse duik nemen in de geschiedenis en de aardrijkskunde van het Zuid-Amerikaanse land.
Colombia, geachte leraar, beste medeleerlingen, ligt in het Noord-Westen van het Zuid-Amerikaanse continent, langs die zijde trouwens begrensd door Panama, een land waar de overheid - met name generaal Noriega - reeds openlijk in verband werd gebracht met drugtrafiek. Bijna honderd jaar lang heeft Panama trouwens samen met Colombia één land gevormd, namelijk sedert 1819 toen de vrijheidsheld Simon Bolivar de republiek Gran Colombia stichtte die naast de twee voornoemde landen ook nog Venezuela en Ecuador groepeerde.
Medellin zelf ligt halverwege tussen de hoofdstad Bogota en de Panamese grens. Het kartel van Medellin, waarover men het altijd heeft, is een losse coalitie van zo’n twintig families met een ware dynastie van beruchte drugbaronnen aan het hoofd. De leider is Pablo Escobar. De tweede in lijn is Jorge Luis Ochoa die in 1984 in Spanje werd aangehouden. Zowel Colombia als de Verenigde Staten vroegen toen om z’n uitlevering. Spanje besliste ten voordele van Colombia. Eens terug in zijn vaderland kostte het Ochoa 23 dagen om weer op vrije voeten te komen. Dat veroorzaakte zoveel verontwaardiging dat Ochoa zichzelf bij de jaarwisseling 1990-91 opnieuw ging aangeven, samen met zijn broers Juan David en Fabio.
Escobar zelf ontsnapte in juli 1992, maar op 2 december 1993 werd hij neergeschoten. Toch moet worden gezegd dat als de Colombiaanse regering meldt dat het kartel van Medellin ondertussen ontmanteld is, ze toch gemakshalve voorbijgaat aan het feit dat het kartel van Cali de rol van Medellin heeft overgenomen. Er wordt zelfs luidop gezegd dat de liberale president Samper zijn kiescampagne in 1994 heeft gefinancierd met geld van het drugkartel van Cali. Toch is de balans die de regering voorlegt niet onbelangrijk: 264 bendeleden of sympathisanten werden gedood, 1.314 gevangen gezet en 1.251 wapens in beslag genomen.
Deze families beheersen het grootste deel van de Colombiaanse cocaproductie en hebben de miljoenenstad Medellin volledig onder controle. Aangezien een wet uit 1979 het witwassen van geld heeft gelegaliseerd, heeft de drugmaffia zich daar immers bij de bevolking populair weten te maken door de constructie van woningen voor de armen, de oprichting van de grootste zoo van Colombia en steun aan de plaatselijke voetbal- en wielerploeg…
En er is b.v. het merkwaardige verhaal van de Colombiaanse bank CHCS die in 1992 een Spaanse wielerploeg sponsorde. De renners werden echter nooit betaald en de Spaanse wielerfederatie, die wel zelf schuld had omdat ze nooit een bankwaarborg had geëist, ging vruchteloos op zoek naar de zetel van de bank. Ten einde raad werd zelfs Interpol ingeschakeld!
Ook plaatselijke politici laten hun verkiezingscampagnes sponsoren door het kartel, dat trouwens in 1985 aan de regering voorstelde om de volledige buitenlandse schuld te betalen in ruil voor een legalisering van de drughandel. Dat is niet gebeurd en “in afwachting” worden dan maar op grote schaal rechters en magistraten omgekocht. Volgens een onderzoek van het leger moet 80% van de politie in Medellin als verdacht worden beschouwd. Dat is veel, maar niet onbegrijpelijk als men weet dat in 1994 er dertien moorden per dag plaats vonden in Medellin. Moord is er de belangrijkste doodsoorzaak bij de mannelijke bevolking tussen 15 en 44 jaar.
Statistieken. Droge cijfers. Die echter meer realiteitswaarde krijgen als er al eens een bekende figuur bij betrokken is. Zoals dus in het geval van Alfonso Flores. Het was vooral dankzij de successen van Flores dat we het ontstaan van enkele Colombiaanse profploegen kenden, die vooral in klimwedstrijden de Europese profs naar huis zouden rijden. De nieuwe ‘Flandriens’ noemde men de Indiaanse Colombianen wel eens, omdat de fiets bijna de enige mogelijkheid was om aan een leven van armoede te ontsnappen. Armoede, die nog in de hand wordt gewerkt door een hoog geboortecijfer (45 per 1.000), waardoor er een grote migratie van het platteland naar de stad ontstaat (zo’n 100.000 mensen per jaar). Daar ligt voor het grootste deel echter enkel de werkloosheid te wachten (70% van de werklozen is jonger dan 35). Geen wonder dus dat wie kan fietsen, zich op die manier uit de zorgen tracht te werken.
Al vraag je je wel af hoe ze een eerste vehikel betalen. En het moet dan nog niet eens zo’n gesofisticeerd spul zijn waarmee profwielrenners zich op weg plegen te begeven. Toch zijn er zo’n 2.000 wielrenners in Colombia, geconcentreerd op een paar plaatsen rond de grote steden, want in het amazonewoud en ook op een groot gedeelte van de bergen zijn geen wegen aangelegd. Aangezien het klimaat er bijna egaal is het hele jaar door (wegens de ligging op de evenaar) wordt er ook voortdurend gekoerst.
In 1984 werden Patrocinio Jimenez en Edgar Corredor prof bij de Teka-ploeg van Luis Ocana, maar ze hadden duidelijk aanpassingsproblemen. Men schreef dit toe aan het feit dat het zogenaamde zuurstofeffect van de grote hoogtes waarop de Colombiaanse renners in hun thuisland leefden, reeds uitgewerkt was. Corredor zou later op training verongelukken, een probleem dat zich wel vaker voordoet in Colombia. Zo werden op 21 februari 1995 drie profs in één slag weggemaaid, namelijk Nestor Mora (31), Gonzales Triana (27) en Hernan Patino (28), toen zij tijdens een groepstraining van de Postobon-ploeg werden aangereden door een vrachtwagen.
Bovendien konden ‘Los Escarabejos’ (de kevers), zoals de bijnaam van de Colombiaanse renners luidt (de benaming wordt toegeschreven aan Gabriel Garcia Marquez in zijn boek “De kampioen van Colombia” over de legendarische Ramon Hoyos, maar de bijnaam zelf komt van Jorge Enrique Buitrago, sportverslaggever van “El Tiempo”) niet “met de grote molen” rijden, zodat ze in tijdritten en ritten waarin “in waaiers” werd gereden vaak reeds minuten achterstand opliepen (als ze al niet buiten tijd aankwamen en werden uitgesloten), nog vooraleer de bergen ook maar in zich kwamen! Later leerden ze dat dan wel, maar dat ging dan weer juist negatief werken op hun klimcapaciteiten.
Gevolg: buiten een paar geïsoleerde successen met als hoofdvogel de overwinning van Luis Herrera in de Ronde van Spanje 1987 en daarnaast nog een paar uitschieters van b.v. Fabio Parra, die twee jaar later slechts 35 seconden te kort kwam om Pedro Delgado in diezelfde Ronde van Spanje van de zege te houden, bleef de grote overrompeling uit. Bovendien hangt er volgens sommigen een geurtje aan de overwinning van Herrera. In het tijdschrift “Fiets” van september/oktober 1987 schrijft Jan van Amen: “Hij zou, nadat leider Sean Kelly met een zitvlakzweer was uitgevallen, onverwacht voor de dopingcontrole zijn opgeroepen als nieuwe klassementsaanvoerder en een positief plasje hebben ingeleverd. Een Catalaanse krant meldde het nieuws als vaststaand feit, alleen de officiële bevestiging is nooit gekomen. Naar verluidt omdat na overleg op topniveau de affaire in de doofpot is gestopt.”
Een dergelijke ingreep op topniveau voor een eenvoudig “plasje” mag misschien ongelooflijk lijken, maar de wielersport is steeds een staatszaak geweest in Colombia. Zo wilde het bekende koffiemerk “Café de Colombia” reeds na enkele jaren uit het profwielrennen stappen omdat de naambekendheid reeds lang voldoende was. Dat werd gedurende nog een vijftal jaren uitgesteld op aandringen van de regering, die deze enige positieve reclame voor hun land best kon gebruiken. Vandaar ook dat men volgens van Amen ten allen koste wou vermijden dat Colombiaanse renners in verband werden gebracht met een dopingschandaal. Dat komt immers te dicht in de buurt van drugaffaires en de Colombiaanse renners dienden “clean” door het leven te fietsen. Maar ook dat is ondertussen dus een illusie gebleken. Enkele jaren geleden werden in diverse Colombiaanse wedstrijden op drie maanden tijd vijf renners betrapt op het gebruik van hormonale doping. Dat was nieuw, maar de oorzaak dient te worden gezocht in het feit dat de urinestalen niet meer in Colombia zelf, maar in Barcelona werden onderzocht. Het bekendste “slachtoffer” was juist de reeds genoemde Pablo Wilches.
Maar terug naar van Amen, die verdergaat met de bewering dat “de verhalen over de banden tussen de wielrenners en de cocaïne-bazen de laatste jaren steeds heviger zijn geworden. Populaire wielrenners zijn ideale drugkoeriers omdat ze geregeld naar Europa en Amerika moeten reizen en een speciale behandeling krijgen van de douaniers van hun land. Ze hebben een status die in de buurt komt van diplomatieke onschendbaarheid. Hun bagage wordt nooit doorzocht en velen zetten daar hun vraagtekens bij. In het verleden zijn lokale Colombiaanse politici en zelfs ministers ontmaskerd omdat ze met de coke-mafia onder één hoedje speelden. Waarom zouden wielrenners, veelal afkomstig uit de armere milieus, niet bezwijken voor de dollars van de drugbazen?”
Ondertussen is er trouwens wél een incident geweest. Zo werd in maart 1991 de Colombiaanse wielrenner Juan Carlos Castillo van de Postobon-ploeg in Bogota gearresteerd op verdenking van drugsmokkel. In zijn bagage werd immers vijf kilo cocaïne gevonden. De renner, die samen met zijn ploegmaats in de luchthaven op de vlucht naar Spanje wachtte om daar deel te nemen aan de Ronde van Murcia, hield zijn onschuld staande en voerde aan dat hij het slachtoffer was van een misdadig opzet. In juli, in volle Ronde van Frankrijk, werd Castillo na 123 dagen cel weer vrijgelaten nadat de rechter inderdaad geen enkel bewijs tegen hem had gevonden. Ook de andere renners, met Lucho Herrera op kop, hebben altijd zijn onschuld staande gehouden. Renners die veel reizen, zijn inderdaad gemakkelijke prooien als drugsmokkelaars hun waar willen verstoppen. Een echte drugkoerier die ondertussen werd opgepakt, gaf zich ook al eens uit als een verzorger van de Postobon-ploeg, al was dat helemaal niet het geval.
Dat kan natuurlijk allemaal wel kloppen, maar wat lezen we in Cycling Weekly van 16/11/1991? “An entire Colombian amateur team was put under arrest recently after 18 kilogrammes of cocaine were found on them as they entered Italy via Rome’s Fiumicino airport. Six kilogrammes were hidden in a massage table carried with the team.”
Deze verhalen roepen alleszins reminiscenties op aan dat van Jan van Amen. Die had het in genoemd artikel over de problemen rond Kelme, weliswaar een Spaanse ploeg, maar in de jaren tachtig gebouwd rond het Colombiaanse buitenbeentje Fabio Parra. Parra is een dure vogel en de Kelme-ploeg had in het verleden slechts een beperkt kapitaal in het wielrennen gestopt. Vanwaar kwam plotseling dat grote geld? Volgens van Amen “van de reisjes naar Zuid-Amerika”. Volgens hem had Kelme in 1988 “zonder aanwijsbare reden” aan vrijwel alle wedstrijden in Colombia deelgenomen in plaats van de belangen van het sportschoenenmerk te verdedigen op de Spaanse markt. Aangezien de fietsen van de Kelme-ploeg werden geleverd door Eddy Merckx, belde ik in de zomer van 1988 dan ook naar Robert Lelangue, die in afwezigheid van Merckx zelf nogal boos reageerde en het artikel van van Amen afdeed als “brol om papier te doen verkopen”. Toch merkwaardig dat een paar jaar later de 34-jarige Spaanse renner José Recio tegen de lamp liep bij een dopingonderzoek. Alhoewel Recio nu deel uitmaakte van de ploeg SEUR was hij destijds één van de pionnen van de Kelme-ploeg, waar het allemaal om draaide. Bovendien werd hij betrapt op het gebruik van cocaïne, een toch wel merkwaardig dopingproduct voor een sportman die niet Maradona heet!
Na het verdwijnen van Café de Colombia kwamen er twee nieuwe min of meer belangrijke profploegen in dat land. Naast Postobon was er nog Pony Malta, een financiële groep die o.m. een brouwerij beheert. Postobon staat voor een frisdrank die tot het imperium behoort van Carlos-Julio Ardila, de “patron” van de Classico RCN, de grootste wielerwedstrijd in Colombia, georganiseerd door de gelijknamige radio- en televisieketen, waarvan hij eveneens de eigenaar is. Daarnaast bezit hij ook nog de luchtvaartmaatschappij Avianca (die in de jaren negentig ook in de wielrennerij zou stappen), een textielfirma en het grootste suikerverwerkingsbedrijf van het land.
Omdat Café de Colombia nog altijd een amateurploeg sponsort, hopen de Colombiaanse autoriteiten (sportieve én politieke) dat ze toch nog in het beroepswielrennen zullen terugkeren. En dat is nodig want in eigen land gaat de populariteit van het wielrennen erop achteruit ten voordele van het voetbal. Niet alleen omdat voetbal een typische “armensport” is (men heeft alleen maar een bal nodig en zelfs daarmee kan men improviseren natuurlijk), maar vooral sedert de Colombiaanse ploeg zich wist te plaatsen voor de eindronde van het wereldkampioenschap in Italië. Eind 1989 speelde in datzelfde Italië ook reeds Nacional Medellin tegen A.C.Milan voor de intercontinentale voetbalbeker. Uiteraard deden over deze ploeg geruchten de ronde dat ze zou gefinancierd worden door enkele drugsyndicaten. Eén van de leiders van de ploeg werd in 1985 in de V.S. reeds tot dertig jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat hij daar probeerde zijn met de verkoop van cocaïne verdiende miljarden wit te wassen. Sportsponsoring schijnt daarvoor trouwens een probaat middel te zijn… En zo gebeurde natuurlijk, want zelfs de coach van de nationale ploeg, Francisco Maturana, is door de ondersteuning van Escobar tot die positie kunnen opklimmen (hij is immers eveneens coach van Nacional Medellin). En dat Escobar in december ‘93 dan door de politie is neergeschoten, maakt van de voormalige “Robin Hood” (in de ogen van de armen) nu zelfs een martelaar. Dat met de dood van Escobar de link tussen het voetbal (en dan vooral Nacional) en de drugmaffia is verdwenen, is overigens een fabeltje, want Miguel Rodriguez Orejuela van het Cali-kartel heeft de zaken van Escobar gewoon overgenomen. Toen de jonge belofte, Omar Canas, de 21-jarige aanvaller van Atletico Nacional, de praktijken van de drugmaffia had aangeklaagd in een radio-interview, werd hij in 1993 dan ook koelbloedig afgemaakt. Datzelfde jaar werd doelman René Higuita (”El Loco”, de getikte) van de nationale ploeg gearresteerd voor medeplichtigheid aan een ontvoering van een meisje waarvoor hij een premie van twee miljoen frank ontving van de bende van Escobar. Ondanks een verminderde celstraf (waar hij zelfs uitgroeide tot een symbool van het studentenverzet omdat men zijn lange haar wilde afscheren) mocht hij niet meegaan naar de World Cup in de VS. Daar werd de ploeg al in de eerste ronde uitgeschakeld ten voordele van het thuisland en dat door een own goal van Andres Escobar, een speler van Medellin. De jongen moest zijn misser zwaar bekopen want vlak voor het begin van de tweede ronde op 2 juli 1994 werd hij bij het verlaten van een restaurant in Medellin door twaalf kogels getroffen. Hij overleed in het ziekenhuis. Hij was 27 jaar. Eén van de daders riep naar verluidt: “Bedankt voor de uitschakeling!” (Dit wordt ontkend door Daniël Cruz, ooit middenvelder bij Germinal Beerschot: “Escobar werd destijds neergeschoten voor een ordinaire caféruzie om een vrouw, met wie een maffialid wou dansen. Het ging niet om die owngoal die hij maakte op het WK’94. Dat hebben ze er achteraf van gemaakt.” Het Nieuwsblad, 17/8/2004)
Ondanks zijn familienaam had Andres Escobar niets te maken met de drugbaron. Men dient echter wel te noteren dat de drugmaffia van Medellin heel wat geld had gezet op een mogelijke WK-overwinning van Colombia. Bovendien zou het concurrerende kartel van Cali precies op het tegendeel hebben gewed, zodat verondersteld wordt dat Escobar werd afgestraft omdat hij met zijn own-goal in de kaart van Cali zou hebben gespeeld.
Een jaar later, op 22 november 1995 om precies te zijn, werd alweer een voetballer vermoord in Medellin, deze keer verdediger Albeiro Pico Hernandez van Club Envigado. Korte tijd later, op 2 december, waren twee spelers van tweedeklasser Alianza Llanos, Harold Fernandez Torres (27) en Omar Enrique Malfa (25), de volgende slachtoffers. Over de redenen tastte men nog steeds in het duister.
Op 9 januari 1997 was het alweer prijs. De voorzitter van Envigado, Gustavo Upegui Lopez, raakte gewond bij een schietpartij, waarin zijn drie lijfwachten het leven lieten. Eén van de drie schoot namelijk zijn beide collega’s neer en pleegde zelfmoord nadat hij Lopez had getroffen. Vorig jaar werden reeds de twee zonen van Lopez ontvoerd.
Ondertussen hebben zowel Luis Herrera als Fabio Parra afscheid genomen van de wielersport. Herrera heeft te kennen gegeven dat hij liever zijn rijstboerderijen van wat meer nabij zou volgen.
Parra van zijn kant is altijd al een buitenbeentje geweest in het Colombiaanse wielrennen. Hij heeft namelijk gestudeerd en is van welstellende komaf.
In 1997 zag een andere ex-prof, Omar Hernandez, het Licht. Na een half uur durend gesprek met zijn nieuwe manager, ene Jezus Christus, stichtte hij de wielerploeg “Ciclistas de Jesus Cristo”. Op de trui dragen de renners de reclameslogans “De macht van God is groot” en “Dank u Jezus Christus”. Dat laatste is toch het minste wat ze zouden kunnen doen, want naar verluidt is de ploeg erg succesvol. Daarvoor moeten ze wel zowel ’s morgens als ’s avonds naar de mis. Omdat het hemelse geld hier op aarde niet veel waard is, is het de evangelische gemeenschap “Christus Redder en Vredebrenger” die de renners van een maandsalaris van (in onze munt) 10.000 fr. voorziet. De hemelse sponsor moet maar zien dat dankzij zijn steun er nog veel prijzengeld binnenkomt. En omdat alle baten helpen, wijst de ploeg het verblijf in luxueuze hotels af…
(*) Ook de vader en nadien de pleegvader van Mauricio Ardila werden vermoord in de “war on drugs”.